Raleigh, wat een ploeg, wat een boek!

Het was een wielerploeg die zijn gelijke niet kende, Raleigh. Met grote namen en prachtige zeges. Ondanks alles bleef de geschiedenis onopgeschreven. Totdat journalist Joop Holthausen zich weer tussen de wielen begaf voor ‘Het Geheim van Raleigh

Jan Raas zit met vrienden in Kee’s café en kaart. Dat doet hij wel vaker op de dag van vandaag. Kee is de waardin op leeftijd. De tap heeft ze de deur uitgedaan. Het bier komt alleen nog uit flesjes. Hier zit Jan Raas op zijn gemak, in zijn eigen ’s Heerenhoek.

Het is niet zo moeilijk voor te stellen hoe dat gaat, bij Kee. Aan muziek doet ze niet. Vreemdelingen mogen gerust binnenkomen, maar ze moeten zich wel een beetje aanpassen. Toen er eens en reporter van een bierblad op bezoek kwam om Raas te interviewen, gooide ze gauw zijn notitieblokje weg toen hij even moest plassen. ,,Hier geen flauwekul.’’

Dan viel journalist Joop Holthausen beter in het pulletje bij Kee. Dat merkte hij aan het afrekenen. Kee hanteert variabele tarieven en voor Holthausen werd het bier goedkoper naarmate hij langer bleef. Holthausen mocht zijn aantekeningen houden. Gelukkig maar. Het verhaal over Raas en zijn stamcafé is zodoende in een prachtboek terechtgekomen. ‘Het geheim van Raleigh’ heet het. Met als ondertitel, ‘De biografie van een bijzondere wielerploeg.’

De Raleighs, iedereen van de boven de veertig weet wie ze waren en wat ze deden. Wielrenners waren ze, en ze wonnen. Heel vaak. Etappes in de Tour, wereldkampioenschappen met Raas en Gerrie Knetemann, klassiekers met onder meer Raas en Leo van Vliet, de Tour zelf met Joop. Er is nooit een Nederlandse wielerploeg geweest met meer succes.

Daar zag het niet naar uit, toen het ploegje begon in 1974. Ploegleider Peter Post ging van start met twaalf man, onder wie zes tamelijk onbekende Britten. Maar ook met René Pijnen uit Woensdrecht en Wim de Waal uit Axel. De eerste ploegenpresentatie was in ‘t Turfschip in Breda. De tweede trouwens ook. Zo zijn er meer West-Brabantse en Zeeuwse elementen in de geschiedenis van Raleigh. Renners als Johan van der Velde en Jacques Hanegraaf uit Rijsbergen vonden er emplooi, de bijna vergeten Cees van Dongen uit Oud-Gastel ook, net als Johan Lammerts (Bergen op Zoom), Cees Priem en Frits Pirard (Breda). Bert Oosterbosch uit Eindhoven woonde in Oudenbosch, Gerrie Knetemann uit Amsterdam in Huijbergen, Hennie Kuiper uit Denekamp in Putte en Ossendrecht. West-Brabant lag op vruchtbare wielergrond eind jaren zeventig, begin jaren tachtig.

Journalist Holthausen was erbij destijds, in de gloriedagen van Raleigh. Later maakte hij reportages in Afrika, Azië en Oost-Europa, om vervolgens toch weer terug te keren op de sportredactie, van Het Parool, en bij het wielrennen. Dat komt vaak voor bij mensen die eenmaal in of achter een peloton hebben gereden, dat ze weer terugkeren tussen de wielen.

Holthausen heeft alle successen van de Raleighs uitvoerig op een rijtje gezet, gelardeerd met goede foto’s op grote glimmende pagina’s, 367 stuks, tweeënhalve kilo zwaar. De journalist sprak met alle hoofdrolspelers, behalve de vorig jaar overleden Gerrie Knetemann. Uit hun verhalen rijst het beeld van een groep vooraanstaande superindividualisten, die op tijd hun ego ondergeschikt konden maken aan het ploegbelang. Dit alles onder leiding van een vernieuwer in het wielrennen, ploegleider Peter Post.

Post zorgde vanaf dag één voor allure en stijl. Waar wielrenners in die dagen gekleed gingen in slordige trainingspakken, was Post de eerste die zijn heren coureurs in het pak stak. En nog allemaal hetzelfde pak ook, uniform, om uit te stralen dat hier een groep gelijkgezinden met klasse voor de dag kwam.

Met het aantrekken van steeds betere renners, verbeterden ook de resultaten in koers. Gelukkig maar, want resultaat was het enige dat telde voor Post. Het gezag dat hij had als oud-baanrenner en winnaar van Parijs-Roubaix, gebruikte hij ten volle om zijn coureurs te overtuigen van één ding: gewónnen moet er worden. Vandaag, morgen weer, en overmorgen ook.

Niet alle coureurs gedijden goed onder de zakelijk ingestelde ploegleider. Hennie Kuiper hield het na drie jaar voor gezien. Post was nooit tevreden en een mens wil toch ook wel eens een schouderklopje. Jan Raas brak uiteindelijk met zijn baas en begon zelf een wielerploeg, ‘omdat Post vond dat hij me steeds moest kleineren.’ De sterke leider Post zorgde voor mooie resultaten, en riep tegelijkertijd veel weerstand op. Het broeide voortdurend onderhuids bij de Raleighs, maar de professionele instelling van renners zegevierde vaak. Als er maar iemand van de ploeg won werd er goed verdiend door iedereen, en dat telde. Iedereen kende zijn plaats in de ploeg. Zo niet, dan brachten de renners elkaar wel wat standsbesef bij, zoals Bert Oosterbosch mocht ondervinden toen hij voor het eerst ging trainen met zijn nieuwe Raleigh-ploeggenoten. Oosterbosch was een paar maanden eerder wereldkampioen ploegentijdrit geworden - met Bart van Est, Guus Bierings en Jan van Houwelingen – en kon dus hard rijden. Op die eerste training ging hij op kop van de groep naast Raas fietsen. Raas keek eens even een tikkeltje opzij, zei niks en begon langzaam het tempo te verhogen. En nóg een beetje, en nóg wat. Het werd een prestigestrijd die tientallen kilometers duurde. Het rode hoofd van Oosterbosch werd steeds roder en moest het uiteindelijk afleggen tegen de harde Zeeuwse kop van Raas. Bertje plofte, liep zuchtend leeg en nam plaats achter in de groep. Zo, dacht Raas.

Het boek van Holthausen staat vol met dit soort sterke verhalen, waarin Jan Raas vaak een hoofdrol speelt. Raas beloofde zichzelf en de ploeg elk jaar dat hij een klassieker ging winnen, en deed dat ook. Op de dag dat Gerrie Knetemann in 1978 wereldkampioen werd, zei Raas: volgend jaar word ik het. Ook dát gebeurde. De druk die hiermee gepaard ging, kon hij wel aan, al was de ontlading soms navenant. Met grappen en grollen moest de stoom van de ketel. Zoals die keer dat Raas met zijn blote kont boven het duttende hoofd van Hennie Kuiper ging zitten en vervolgens riep: ‘Telefoon voor de heer Kuiper.’ Kuiper schrok wakker en wist niet meteen wat hij zag. Typerend was dat Kuiper dat best kon verdragen, op dat moment. Hij vond het niet leuk, maar zei er ook niks van. Wielrenners zeiken niet zo vlug, en wielrenners van Raleigh al helemaal niet. Dat deed Kuiper later ook niet toen hij weg was bij TI-Raleigh en zijn oude ploeggenoten voortdurend achter hem aan reden om hem het winnen moeilijk te maken. ,,Ze zagen me kennelijk als een sterke tegenstander, dus het was ook een eer dat ze op mijn wiel reden’’, zegt Kuiper daar tegenwoordig over. Zo redeneren veel oud-coureurs van Raleigh nog steeds, vandaag de dag. Het was vroeger in hun tijd niet allemaal ideaal, maar het was wél goed.

Het Geheim van Raleigh, Joop Holthausen, uitgeverij De Buitenspelers, ISBN 90 8096 76 37, € 39,50

Uit BN/DeStem januari 2006