Hubert, fietsenmaker

 

Zul je altijd zien. Worden ze weer allemaal genoemd in de krant, behalve Hubert. Zesdes gereden in de BWF-koers van afgelopen weekend, maar in de uitslag geen Hubert van Hoydonck. En ook geen Van Hooijdonck, Van Hooydonk of hoe zijn naam nog meer verbasterd kan worden. Toch eens navragen bij de krant, zegt Hubert, hoe dat nou kan. Niet dat hij veel kwaad zal worden, maar het is al vaker gebeurd. ‘Ze staan er allemaal in, alleen ik verschillende keren niet.’
Hubert, van Sporthuis Hubert, is er nou 58, en 35 jaar zit hij al in zijn winkel aan de Bremstraat in Sint Willebrord. In de etalage staan mooie racefietsen, ook kleine kindermaatjes. Er hangen foto’s van Bert Oosterbosch, of van Patrick Jonker, de Australiër die nog in Etten-Leur woonde en koerste. Maar de beste foto’s heeft Hubert in zijn werkplaats opgehangen. Daar hangt voor 27 boeken aan verhalen tegen de muur, daar staat hij dag in dag uit op een tapijt racefietsen te repareren.
Gek dat Hubert zelf ook goed fietst, want de hele dag op de benen staan is niet best voor de pedaalslag. Het zal te maken hebben met vroeger, en met straks. Op zijn dertiende, veertiende, vijftiende rijdt Hubert al op een racefiets in zijn vrije tijd. Zo lang het kan zal hij dat blijven doen. Goed gesoigneerd en elke weekend een ander truitje aan, met veel kleuren en letters tegenwoordig.
Vroeger waren de truitjes simpeler. Meer effen en met korte teksten. Anuy’s Sport, stond er dan op. Voor die ploeg reed Hubert nog als amateur. Keetie van Oosten - Hage trouwens ook.
Anuy’s, dat waren de gebroeders Nuyten uit Rucphen, die mannen waren echt niet van de allerlangste studies, maar als ze bedachten dat regenpakken maken goedkoper kon in China, pakten ze een vliegtuig en begonnen ze een fabriek. Het komt vaker voor in Sint Willebrord en directe omgeving, dat aanpakken. Er zijn nog grote wielrenners uit voortgekomen.
‘Ik ben zelf altijd maar een coureurke geweest’, zegt Hubert, maar evenzogoed veel meegemaakt. Op zijn dertiende, veertiende, vijftiende koersen in Zeeland. Op de fiets vanuit Zundert naar de wedstrijd, altijd wel een kilometer of honderd. Met Jantje Kemps en Henk Theuns en Adrie Wouters bij voorbeeld, die nog beroepsrenner reed bij Caballero.

‘Ai ai ai, die Caballero, dat is pas, een sigaret.’

Op twee gulden brachten ze de dag door. Slapen bij een Zeeuwse boer, en dan de volgende dag op de fiets weer terug naar huis, spullen in een rugzak.
Feitelijk komt Hubert van Hoydonck uit Wernhout, tegen de grens met Bels. Vader Sjef koerste ook, bij de onafhankelijken. En ook Sjef repareerde fietsen, in de schuur. De aardbeien en asperges stonden op het land. ‘Dan waren wij volop aardbeien aan het plukken en reed vader in Luxemburg een koers. Maar dat gaf nooit scheve gezichten.’
Vader Sjef staat op een foto die hoog tegen de muur hangt in de werkplaats achter de winkel van Hubert. Ceesje Haast staat er ook op en Cees Snepvangers, André van Aert, Jacques van der Kloot en Jan Veraart. Samen reden ze op het clubkampioenschap voor Fortuna, de wielerclub uit Zundert. ‘Om te trainen reed mijn vader met Cees Haast en de Snep naar de expo in Brussel, met die bollen. Om vier uur ’s ochtends de deur uit, mijn vader voorop.’
Hoog in de werkplaats heeft Hubert een bloemenkrans weggehangen. Zelf verdiend in de Ronde van Sprundel 1990. Er wordt niet veel over gepraat. Het gaat deze ochtend een beetje over de kerk. Er is ruzie in de Willibrordusparochie van Sint Willebrord, en nou is het zo geregeld dat de klokken zullen luiden als het kerkbestuur besloten heeft op te stappen. Niemand heeft de klokken al gehoord. Op de bruinleren bank in de hoek zit een man die het verdere nieuws doorneemt. ‘Er is niet veel gebeurd in Willebrord. Verschillende dooien en een paar geboren. Zo gaat dat maar door, dat rondje.’

Annie, de vrouw van Hubert, komt even kijken. Moet iemand koffie?

‘Nee’, zegt de bezoeker op de bank. ‘Ik moet aan de lijn denken.’
‘Ja’, zegt een andere bezoeker. ‘Dat dacht die Italiaan ook, die hebben ze nou ontslagen.’
Blijkt het ineens te gaan over Lorenzo Bernucci, de Italiaanse renner die deze herfst een eetlustremmer gebruikte en op straat gezet werd door zijn ploeg T-Mobile, omdat eetlustremmers gebruiken niet mag.

T-Mobile, er hangt bij Hubert een foto van Miguel Indurain met Hubert zelf ernaast. Vreemd is dat Miguel Indurain een trui aan heeft van T-Mobile, of eigenlijk van Deutsche Telekom. Indurain reed toch voor Banesto? Zeker, maar Jacques Hanegraaf was een tijd verbonden aan Telekom, en net in die tijd ging Hubert mee als mecanicien de Tour in. Niet in de grote koers, maar in de kleine koers van de sponsors en relaties. Die mannen willen ook wel eens afzien op een racefiets en bootsen dan een Touretappe na in gezelschap van beroemde coureurs. Van Indurain dus ook. In Lourdes was dat die keer. ‘De sponsors, dat zijn mensen van buiten onze categorie. Er zaten grote bazen bij van grote bedrijven en ministers. Prima mensen, na afloop waren ze heel dankbaar’, zegt Hubert.
Het is niet zo raar natuurlijk dat Jacques Hanegraaf juist aan Hubert vroeg om mee te gaan naar die Telekom-sponsordagen. Hanegraaf, de vroegere kampioen van Nederland, kwam jaren bij het Sporthuis. Als ventje uit Rijsbergen ging hij al naar de fietsenman van Willebrord. Hubert praatte dan over het wielrennen. ‘Ik zei: ,,Als je nou met net zoveel plezier naar de koers gaat als dat je vroeger met je krantenfiets aanpikte bij wielrenners, dan komt het goed..’’ Het gebeurde wel eens dat hij naar een wedstrijd moest die hem niet lag, Parijs-Roubaix bijvoorbeeld. Dan stond ik hier het werk aan zijn fiets voor niks te doen.’

Eigenlijk is het een hachelijke toestand, zeggen Hubert en Annie, namen noemen van renners die over de vloer kwamen. Maar Jacques Hanegraaf dus. Johan van der Velde. Rini Wagtmans. Henk Nijdam. Hennie Kuiper. Eric Vanderaerden. Tristan Hoffmann, Teun van Vliet, Patrick Jonker. En Bert Oosterbosch. ‘We mogen niemand vergeten natuurlijk.’
Olaf Ludwig was hier ook, hij kwam met Hanegraaf mee. Eddy Merckx stapte binnen toen de Tour de France in 1978 in Sint Willebrord was. Merckx moest een nieuwe helm hebben voor René Martens, die was gevallen. ‘Merckx was toen mee met de C&A-ploeg, waar Martens voor reed. Hij had een groot hoofd, Martens, maat zestig.’
Cees Priem, dat was ook een mooie.
Hubert: ‘Die zei over mij altijd: er kan niemand zo goed aan het wiel zitten als Hubert.’
Annie: ‘Ja, daar moet je groot op gaan, dat je in het wiel kunt rijden.’

‘Kom’, zegt Hubert, ‘we gaan naar de winkel.’ In de winkel hangt een poster met een heel bekende foto. Fausto Coppi geeft in een beklimming een drinkbus aan Gino Bartali. Of was het nou andersom? ‘Ik zag die foto op een beurs in Milaan. Bartali zelf was er ook. Je kon die foto kopen, maar ik wilde hem krijgen. Toen ik zei dat het voor de winkel in Sint Willebrord was, was het gelijk goed. Bartali kende Van Est en Woutje Wagtmans hé.’

Wim van Est, Woutje Wagtmans, Rini Wagtmans. Ze hangen aan de muur, in mooie portretten. Vaak zat waren ze ook binnen, in de werkplaats, op de bank.Verhalen vertellen over vroeger, boeken zijn er mee volgeschreven. Hubert luisterde wel, tussen het sleutelen door. Wout en Wim waren toevallig eens samen bij Hubert. Ze staken van wal over de reizen die ze maakten met zijn tweeën, heel Europa door, naar de koers. ‘Wout had eens een nieuwe aluminium koffer bij. Hij legde hem gewoon op het dak van de wagen. ,,Zoude die niet vastbinden Wout?’’, zei Wim, maar dat hoefde niet. Ze waren nog niet over het bruggetje bij Zundert, of hij lag er al af. Wim was serieus en wilde een goeie prijs rijden. Wout ging graag op stap en Wim probeerde hem dan in het gareel te houden. Van Woutje heb ik pas een nieuwe foto opgehangen. Hij rijdt voor Stanneke Ockers uit, en bijna niemand herkent hem. Echt nog een jong fris manneke, zo staat’ie erop.’

Grote Willebrordse namen, Wim en Wout en Rini ook natuurlijk, maar Hubert kijkt er niet tegen op. Grote namen, kleine namen, ze zijn hem even lief. ‘Ik vind het vooral leuk om een kleinere renner te helpen een prijsje te rijden.´
Omdat het al middag is geworden, gaan Annie en Hubert aan de soep en aardappelen. Aan tafel vertellen ze rustig verder. Kleine renners, kleine ploegen, in de jaren zeventig en tachtig ging Hubert mee naar alle grote profklassiekers met ploegen als Elro en Beckers Snacks. Daar zaten ook niet alleen maar winnaars tussen.
Parkamenko, dat was ook zo iemand. Rini Wagtmans had in de jaren tachtig Russische amateurs naar Willebrord gehaald. Nou ja, renners dan van achter het ijzeren gordijn. Ze heetten allemaal ‘Russen’, maar Parkamenko kwam van de Oekraïne. Met zijn negenen zaten die mannen in een huis om in het Westen te kunnen koersen. Parkamenko kwam vaak bij Annie en Hubert over de vloer, Hij vertelde over thuis en op een dag moest hij zeggen dat hij terug zou gaan en daarna niet meer naar Nederland mocht komen. Hij had het niet gemaakt hier. Weg droom.
Annie ziet het nog zo voor zich, die keer dat de Oekraïner voor het laatst hun huis uit liep. ‘Hij liet zijn schouders zo hangen.’ Later kregen ze ineens een brief dat er iets was gebeurd. In Moskou was hun verre vriend overleden. Herseninfarct. ‘Ik zou zijn vrouw graag eens ontmoeten’, zegt Annie. Eerst valt het niet op, maar plots is het toch wel te zien. Tranen. Bij Hubert ook.
Helemaal vanzelf komt het gesprek op Bert Oosterbosch. Bertje woonde in Oudenbosch, niet zo ver van Sint Willebrord, en was dus ook klant bij Hubert. Nou ja, klant. ‘Hij heeft hier dikwijls aan de keukentafel gezeten. Bert was een onzeker persoon. Ik heb meegemaakt dat hij wegging bij Raleigh. Het seizoen was nog niet voorbij, dus hij moest nog een paar koersen rijden. Dat deed hij op zijn Raleigh-fiets, maar daar werd hij om uitgelachen door een paar van zijn oude ploegmaten. De andere dag komt hij hier om een nieuw frame. Ik zeg: ,,Bert niet doen, anders hebben ze jou zitten en gaan ze je nog harder de grond in trappen.’’ Dat heb ik dikwijls moeten zeggen, dat hij ze allemaal uit het wiel moest rijden, want dat kon’ie hé.  Laten zien wie de baas is.’
Annie zegt: ‘As ge nie hard zijt in deze wereld, komde nie omhoog. Iemand die zachtzinnig is, zit ook met een ander in.’
Hubert gaat voort: ‘Nadat Bert als prof gestopt was, ging hij toch weer fietsen, bij de amateurs. Op een avond belde hij op om te vertellen dat hij had gewonnen in Bladel. Zijn eerste zege weer. Hij klonk zo tevreden, zo intens gelukkig. Een paar dagen later was hij dood. Hartstilstand.’

Vooruit, het is niet al treurnis wat de klok slaat. De klok wijst aan dat de middagpauze voorbij is. Terug naar de werkplaats. Daar hangen ook krantenknipsels aan de muur. ‘Gezelligheid hoofdzaak bij tourclub Hubert.’ En boven een groot stuk over een toerfietser staat: ‘Jan Konings, nog nooit een lekke band gehad.’ Met pen heeft iemand er een tekst aan toegevoegd: ‘Maar wel in de sloot.’
Trouwens, daar hangt een foto van Rini Wagtmans. Dat brengt weer een verhaal. Vroeger had je in Sint Willebrord Jantje Balemans. Jantje was blind, maar horen dat’ie kon! ‘Als het peloton eraan kwam, wist hij precies waar Rini Wagtmans reed.’
Nóg een Willebrordse coryfee, Marinus Valentijn, heeft een plek gevonden hoog bij het plafond. Marinus was de eerste Nederlandse beroepsrenner die het serieus in het buitenland probeerde, en slaagde. Ze noemden hem De Vent van de Bok. Naast Marinus hangt zijn broer Cees. ‘Ze hebben het altijd over Vente, maar Cees heeft ook goed gereden hoor.’
Onuitputtelijk zijn de herinneringen die boven komen in de werkruimte van Hubert. Zelf is’ie er een beetje voorzichtig mee. Stel dat je iets verkeerds vertelt, of namen vergeet van mensen die hier kwamen en komen.
De Belgen Ludo Loos, Ludo Delcroix, Herman Beyssens, de gebroeders Edwig en Gino van Hooydonck uit Gooreind over de grens, Freddy Maertens toen hij bij AVP reed, en uit West-Brabant kleppers als Corné van Rijen natuurlijk (Sint Willebrord), Ad van Peer uit Bosschenhoofd en  Mario van Vlimmeren (Hoeven). Maar ook Cees Koeken in zijn beginjaren, toen hij nog Nederlands kampioen werd voor Hennie Kuiper, bij de amateurs. Peter Heeren, Wally Buurstede, Peter Woestenberg, Frits Pirard, Bart van Est, Leen Poortvliet, Adrie Kools, Jos van Aert, de gebroeders Akkermans uit Zevenbergen. Te veel om op te noemen.
Verkeerde dingen vertellen, dat levert niks op. Over doping gaat het wel eens, maar niet te vaak. ‘Er komen hier ook kinderen. Ik ga zelf niet naar wielrennen zitten kijken met de gedachte: wat zou die nou weer gebruikt hebben? Het gaat ook de goede kant op met de dopingcontroles en hoe meer ze controleren, hoe groter de kans dat een klimmer de Tour wint. Al die temporijders die als een machientje naar boven fietsen, vallen nou weg. Dan komen de klimmers eruit.’
Zo vliegen de wielerwijsheden de hele dag in de rondte bij Hubert. Komt een klant een afgebroken bladboutje vervangen, gaat het ineens over kasseien. ‘Je valt er zo stil op als iets’, zegt de man. Hubert weer: ‘Als ge oew eigen zet, bende er zo over.’
Dat heeft’ie zelf ook zijn hele leven gedaan, zich zetten. Werken, fietsen, fietsen, werken. In het begin ook op zondagen, want als renners op zaterdag stukken hadden gereden en ze moesten op zondag weer koersen, ja, wat dan? Dan moest het snel verholpen worden. En op maandagmorgen horen wie er allemaal gewonnen had. In de jaren zeventig reden de junioren uit de buurt altijd prijs. Als ze maandagochtend al vroeg bij Hubert stonden, was het duidelijk. Dan hadden ze gewonnen. Kwamen ze wat later, was het niet gelukt.
In 1978 was Domien Evers er dus vroeg bij, op een ochtend. De zaterdag ervoor hadden ze bij Hubert nog wat lopen kwallen. Evers had gezegd, masseer mij maar met Campagnolo-vet, dan win ik morgen de Acht van Bladel. Flauwekul natuurlijk, maar het kwam wel uit.
Vroeger, lang geleden. Nu is het jaren later. Langzaam maar zeker beginnen Hubert en Annie aan uitbollen te denken. Jarenlang werken, altijd klaar staan, het mag wat minder. Wie Sporthuis Hubert wil kopen, kan een mooi bod doen. Aan goodwill geen tekort.

Uit De Muur