D’n Bras, die was vlug

D’n Bras, ja luister, dat kan dus helemaal niet, wat d’n Bras allemaal heeft gedaan, maar het is toch gebeurd en nog niet eens zo lang geleden. Fietsen dat’ie deed, fietsen! En de smokkel hé. Straf. Nondeju, d’n Bras, dat was een straffe ja.
Het kan goed zijn dat ze allemaal zeggen dat John Braspennincx alles overdrijft, maar ik geloof hem graag. Trouwens, er zijn bewijzen van. Stukken uit de ouwe krant. John Braspennincx was een koning. Zo noemden ze hem ook. De koning van kermiskoersen en de koning van de smokkelaars, tegelijk.
Het koersen, dat zat er al vroeg in en het kwam er goed uit ook. Om het eventjes vlug te zeggen: John Braspennincx, drie keer kampioen van Nederland. Niet bij de koekenbakkers, nee twee keer bij de beroepsrenners en één keer bij de onafhankelijken. Drie keer kampioen van Nederland en drie keer een verhaal erbij.
De eerste keer, dat was in 1936. Bras reed onafhankelijk, en hard, heel de dag. Hij kwam pas achtstes binnen, maar dat was de schuld van een mankement natuurlijk. Vragen hoeft niet, hij vertelt het zo wel. Ook nou nog, in zijn huis in Zundert, aan de grens met Bels, op die stoel, waar hij bijna niet meer uit kan. Dat komt ervan, twee rotte knieën en ouwerdom, daar ga je niet mee lopen. ,,Ik ben altijd een vrije vogel geweest en nou zit ik hier. Ik hou dit niet uit.’’
Maar vertellen dus, op die stoel, over het Nederlands Kampioenschap van 1936. Alles reed nog tegelijk samen in die tijd, amateurs, onafhankelijken en profs. Bras ging goed tekeer. Langs de weg had hij een paadje gevonden waar je ook over kon, daar zat meer gang in. Alleen, toen hij van het pad weer op de weg sprong, sloeg de derailleur van achter kapot. Stukken, pech. Zodoende waren er nog zeven voor hem, twee profs en vijf amateurs. De eerste onafhankelijke was hij evengoed.
Nou ja, een beetje een slap verhaaltje wel, maar wacht. De Nederlandse kampioenschappen 1937, een jaar later. Dat was de tweede keer vól prijs. De koers was op de Cauberg, in Valkenburg. Ze hadden dat expres gedaan, want een jaar later zouden daar de wereldkampioenschappen zijn. Dan konden de Nederlanders vast mooi het rondje oefenen. Bras was net dat jaar prof geworden. Zijn vader niet. Vader Jan reed die dag bij de veteranen. Ook een aparte, Jan. In 1928 dacht hij op zijn 42ste eens te gaan fietsen, bij de amateurs, en gelijk winnen die eerste koers. In Bissegem in België ging Jan later nog eens wereldkampioen worden bij de veteranen, maar in 1937 stond hij met zijn zoon aan het vertrek van de kampioenschappen van de Cauberg. En dan was er nog ene van hetzelfde huis die meedeed. Dat was Jan Theuns, de stiefzoon, die woonde ook bij de Brassen, want vader Jan had gezegd: ,,Waar er acht honger lijden, kunnen er ook negen terecht.’’
Allez, de Cauberg, een lastig ding, maar de Brassen hadden er geen schrik van. De veteranen reden vijftig kilometer, dus dat was rap bekeken en Jan won! John en Jan Theuns moesten nog veel verder, en ze konden het goed vernemen, dat Jan de bloemen al had. De kopgroep, daar maakten ze zich nog niet druk om. Fieleke Middelkamp zat erin en de Vent van de Bok van Willebrord en nog zes anderen. John liet het maar betijen. Met Jan Theuns praatte hij eventjes over het plan. Jan zou eerst moeten wegspringen en dan kwam John er achteraan. Zo reden ze samen naar de kopgroep toe en John ging ze gelijk voorbij. John zat alleen vooruit en Jan Theuns lag voorop in zijn klasse. Zo zou het tot het einde van de koers blijven ook. Vader Jan, zoon John, stiefzoon Jan Theuns, drie kampioenen onder één dak van een huis in Princenhage, tegen Breda. Dat gaan we niet gauw meer meemaken. Heel Nederland sprak ervan, in 1937, en een Bredanaar die Jack Rijfkogel heette, maakte er een gedicht op.

Daar in het Brabantse Princenhage, rijk aan fleurig bos en groen
Is een vader en twee zonen, elk voor zich, landskampioen
Kampioen der profs is Johnny, algemeen kampioen van het land
Maar ook Jan, als onafhankelijke, prijkt den kampioenenband
In de klas der veteranen overwon de oude Bras
En geeft vader met zijn zonen nu echt blijk van rennersras

Dat gebeurde niet elk jaar, dat de Bredanaar die Jack Rijfkogel heette, een gedicht ging maken op de Nederlandse kampioenschappen wielrennen voor wegcoureurs. In 1942 liet Rijfkogel het schieten, voor zover nu algemeen bekend. Toch viel daar ook wel iets op te rijmen, het kampioenschap van 1942. Bras won weer, voor de derde keer. Dat was nogal een verrassing, die zege, want veel mensen hadden allang gedacht dat het nooit meer iets zou worden met het fietsen van John. Hij was al groot aan het smokkelen geslagen en van trainen kwam het niet meer. Een paar weken voor de grote koers, herbegon John. En wat denken jullie? Gelijk in de kopgroep zeker weer. Op de Cauberg ging Bras er van tussen en alleen Keesje Bakker kon nog mee. Het volgende rondje, in de afdaling, aan de voet van de Cauberg, daar op het Grendelplein in Valkenburg, komt Bakker te vallen. Bras vliegt er overheen, zo door de ruit van een juwelier. Midden tussen de horloges en de parelkettingen lag hij daar. En overal glas in zijn armen en benen. Maar hij zei het al: ,,Als je valt, doet uitscheien net zoveel pijn als doorfietsen.’’

Doorfietsen dus, eerst nog wat scherven uit die armen en benen pulken en dan doorfietsen. Alleen, dat ging niet. De fiets, daar kon geen mens nog iets mee beginnen, helemaal opgevouwen was dat ding. Bras gaat dan maar lopen, tegen de Cauberg op. Een geluk nog dat hij daar streekgenoot Marinus Buuron uit Bergen op Zoom tegenkomt, die zijn fiets wel wil afstaan. Bras springt erop, achterhaalt Bakkertje, d’r op en d’r over en weer waren de bloemen binnen. De grote Gerrit Schulte niet gezien de hele dag. Bras is Nederlands kampioen, drie keer, vlug gezegd.

Het is niks gek, dat Bras ooit ging fietsen. Ze deden het allemaal in de familie. Vader Jan,
pleegbroer Jan Theuns, en ome Janus was de eerste. Janus had nog een broer August, en dat was ook een goeie, maar Janus zelf was het beroemdst. Die vlamde nog met Jan Pijnenburg over de banen om samen zesdaagsen te gaan winnen. En wat te zeggen van Jaan? Dat was een zoon van August, ook coureur. En Piet, de zoon van Janus, koerste met Jan Janssen, bij Pelforth. Later reed Piet voor Caballero en voor Aluminium Bazuin. Tijden mensen, tijden. Maar op de weg was er geen een zo goed als John. Bij de beroepsrenners won hij 192 keer. En pas op, John reed niet alleen in kleine koersjes hé? De Tour de France, daar ging hij ook nog van start. Dat was in 1937. Joris van den Bergh, de beroemde journalist, maakte de selectie en John ging mee. Het was allemaal nog niet zo goed geregeld in die dagen. Zonder mecanieker of verzorger gingen de mannen van start; de twee broers van Schendel, Piet van Nek, Fieleke Middelkamp, Gerit van der Ruit en Bras. Karel van Wijnendaele, de beroemde journalist uit Vlaanderen, leidde de Belgische ploeg en zou de Nederlanders er wel bij pakken, maar daar kwam niet veel van terecht. Dat was geen werk zo. Na de vijfde rit was het wel genoeg, Bras ging op huis aan. ,,Nee, daar heb ik nooit spijt van gehad.’’
In Parijs-Roubaix had het nog eens een keer heel mooi kunnen worden, Bras reed alleen op kop. Wat gebeurt er? Lek toch zeker, weg kans. En in het wereldkampioenschap van 1938 dan, op de Cauberg? Bras trapt zijn trapper aan gruzelementen en het duurt te lang voor hij een nieuwe fiets heeft. Weg kans. Of nog veel eerder, in het bijna gewonnen wereldkampioenschap voor amateurs in Floreffe, toen ze Bras nog goed moesten leren kennen? Lek in de finale weer, met eerst nog een goeie kans op winst.
De hele grote beroemde koersen heeft Bras nooit gewonnen, maar hij won er wel veel. In ‘38 was het vijf keer prijs op een week. Zaterdag Antwerpen, zondag Alkmaar, maandag Bosvoorde, zaterdag Elsloo, zondag Tegelen. In dat jaar kreeg hij in Bels ook een titel die ze daarvoor nog nooit aan een buitenlander hadden gegeven: Koning der Kermiskoersen. Bras zelf zegt het tegenwoordig kort, daar op zijn stoel in Zundert. ,,Ik was een goeie coureur, tenminste, dat denk ik toch.’’

Op die stoel blijft d’n Bras veel zitten, met die knieën, en met sloffen aan. Het sterkste in de mens is eraf, het sterke in de verhalen nog lang niet. De smokkel, nondeju, dat was wat. Om het maar rap te zeggen, een van de grote smokkelaars aan de grens met Bels was in die tijd John Braspennincx. Bakken met geld verdiend, tientallen mensen die voor hem werkten, ambtenaren en douaniers omgekocht, met gepantserde wagens vol boter dwars door grensblokkades gereden en stunts uitgehaald, niet te geloven. Maar één ding wel onthouden: ,,Alles is echt waar.’’
Het is niks gek, dat Bras ooit ging smokkelen. Zijn vader deed het ook al, wie eigenlijk niet in de streek? Als manneke is hij begonnen, met een groepje contrabande de grens over dragen, door bos en veld. Nergens bang voor, daar kwamen ze al snel achter. En geen mens zo ondernemend als Bras. Altijd wist’ie wat’ie moest doen. ,,Als er iets gebeurde, had ik direct initiatief, à la minute.’’
Dat was het mirakelse met John Braspennincx, dat hij altijd raad wist. In de koers, erbuiten, het komt op hetzelfde neer. Gelijk aanvoelen wat de goeie ontsnapping is, en méé! Gelijk actie. De ene actie na de andere. Zo kreeg hij naam en faam en wilden andere smokkelaars wel voor hem werken. D’n Bras werd vanzelf de baas, en een grote.
De verhalen die daarover zijn, er is al een heel boek vol van. Het heet ‘Koning der Kermiscourses en… der Pantsersmokkelwagens.’ Onder de titel staat ook nog: ‘roman.’ De ene helft van het boek gaat over de koers, de andere over de smokkel. Op zijn stoel in Zundert komt d’n Bras met gemak op de sterkste staaltjes uit het boek van zijn leven. Toen met Puddingkop.
Puddingkop, Boyke de Haas, was een renner en een smokkelaar, nou ja, niet de allerslimste. ,,Daarvoor noemden we hem ook Puddingkop.’’ Op een kwaaie dag speelt Puddingkop zijn buit kwijt aan de grens. Met pistoolmitrailleurs hadden de kommiezen de radiateur van zijn militaire drietonner lek geschoten, met drieduizend kilo tabak erin. Puddingkop weet te ontsnappen en gaat gauw naar d’n Bras. Die kent nog iemand in Breda, Kareltje Roks. Roks heeft een uniform van de militaire politie en met veel gang gaan ze terug naar de grens, Kareltje, Puddingkop, D’n Bras zelf en chauffeur Sjefke. Bij de grens doet Kareltje zijn toneelstuk, in z’n uniform. Hij scheldt de kommiezen vierkant de grond in. Wat ze wel niet denken, zomaar een militair voertuig beschieten, zijn ze gek geworden? De kommiezen staan te beven als riet en doen niks als Puddingkop ondertussen een sleepkabel aan de vrachtwagen vastmaakt. Met tabak en al nemen de mannen de truck weer mee.
Bluf ja, pure bluf. Dat had D’n Bras ook al moeten gebruiken toen Puddingkop in de oorlog vast had gezeten, nadat hij was verraden op een smokkeltocht. Bras kwam erachter dat Puddingkop door de Duitsers op transport gesteld zou gaan worden, samen met Wim de Ruyter uit Rotterdam, die later de Tour de France nog drie keer zou rijden. In het uniform van een Duitse officier liet Bras de trein met Puddingkop en De Ruyter halt houden. Wim de Ruyter had het wel door, hij sprong van de trein en vluchtte weg. Boyke de Haas niet. ,,Daarvoor noemden we hem Puddingkop.’’
Straffe stoten haalden ze uit, Bras en zijn mannen, maar pas op. Het zijn niet alleen maar leuke verhaaltjes hé. Denk erom dat D’n Bras er een vak van maakte, van de smokkel. Alles zat vast in zijn geheugen, overal in het grensgebied kende hij de weg, zijn mannen kwamen hun afspraken na en hij zelf ook. Een hele organisatie was het, professioneel tot en met, met wel tachtig man in dienst op het hoogtepunt. ,,Na de oorlog heeft half Nederland gerookt van shag die ik over de grens bracht’’, zegt D’n Bras dan.
Hoe hij het klaarspeelde, door de mensen goed te kennen en met sympathie. Nou ook weer, nou hij daar zit in zijn stoel in Zundert, 92 jaar oud, met sloffen en sokken van geitenwol. Je wilt hem graag geloven. Een man om iets voor te doen, en dat deden ze dus ook, in de gouden jaren. In café Den Vos onder het Sportpaleis van Antwerpen keerde Braspennincx voor 60.000 gulden per week uit aan loon, hij vertelt het zelf.
De mensen goed kennen, dat was niet altijd moeilijk. ,,Voor geld is alles te koop.’’ Ambtenaren omkopen, Duitse Wehrmachtsoldaten die tabak de grens over brengen, kommiezen die de andere kant opkijken. Het was in en na de oorlog niet de goeie tijd om een mooi aanbod van D’n Bras te laten schieten. Zo kreeg’ie voor elkaar. ,,Niks kostte mij moeite.’’
Jantje Stoop zegt het ook, de kommies die wel eens wat te schaften had met D’n Bras. Jantje (84) was niet corrupt hé, niks ervan, Jantje zat er achteraan, en hij kijkt er blij van op. ,,Leeft’ie nog!? Godsammese Braspennincx!’’
Stoop maakte er werk van, smokkel tegenhouden in de grote botertijd. ,,Smokkel is kunstig, smokkelaars vangen kunstiger. Uit ervaring moet je kunnen zeggen waar ze zitten en wat ze gaan doen. Ik zeg niet dat ze allemaal gepakt werden, maar dat moet ook niet hé?’’
En d’n Bras dan, ooit gevangen? ,,Nou, je had hem zomaar niet hoor, hij was heel vlug.’’
Heel vlug fietste Braspennincx toen zijn smokkelrijk nog niet zo groot was zelf met dameskousen onder zijn koerstrui op en neer de grens over, van Nederland naar België. En toen de prijzen omsloegen en kousen in Nederland ineens duurder werden, toen met diezelfde kousen gewoon weer terug.
Later kwam het zo ver dat thuiswerkers in Ninove elastiek maakten voor D’n Bras, voor Chinezen in Parijs. Nog weer later kreeg hij wel wat spijt van het smokkelen met die pantserwagens, want dat werd te hard, te veel schieten. Daarom dat hij er ook mee stopte, want een echte crimineel, nee, dat niet. Jantje Stoop zegt het ook: ,,D’n Bras, dat was in de smokkel een verkapte sportman.’’

Uit De Muur